Reimagining Participatory Design/ Het heroverwegen van participatief ontwerp
Auteurs: Liam Bannon (Professor (Emeritus), University of Limerick, Ireland; Visiting Professor, UCD, Jeffrey Bardzell (Indiana University Bloomington IUB Department of Informatics, Ph.D., Comparative Literature), Susanne Bødker (Aarhus University | AU Department of Computer Science)
De schrijvers hebben een groep vakgenoten bereid gevonden om mee te heroverwegen van participatief ontwerp, en deze tekst vat het debat daarover samen. Dit artikel is verschenen in het peer-reviewed wetenschappelijk ACM-transacties op computer-mens interactie tijdschrift over onderzoek naar mens-computer interactie. Het werd opgericht in 1994 en wordt gepubliceerd door de Association for Computing Machinery. Het artikel is geschreven voor peers in het vakgebied, en geïnteresseerden.

Standpunt van de auteurs
De auteurs nemen het standpunt in waarbij ze een aantal standpunten bij elkaar brengen, daarin nemen ze de zorgen en gedachten van hun peers mee. In het veranderende landschap van participatief ontwerp bevraagt de gehele deelnemende peer group de volgende onderwerpen: wat de rol van participatief ontwerp is ten opzichte van politiek; of het Scandinavische model nog wel voldoet; hoe computergebruik de rechten van burgers minimaliseert; of participatief ontwerp wel opgeschaald kan worden; en of er nieuwe kaders geschapen moeten worden voor participatief ontwerp omdat de grondleggers daarvan nu met pensioen gaan. De auteurs vragen zich ook af of participatief ontwerp in een staat van decadentie vervallen?
Het romantische idee om terug te gaan naar de oorsprong van participatief ontwerp uit de jaren ‘80 zien ze niet zitten, want de waarden van toen (meer puur en diepgaand) zijn niet meer van toepassing op het nu vanwege veranderde waarden.

Ook schuilt er volgens de auteurs een gevaar van idealisering van participatief ontwerp: dit komt tot uiting in kritiek op participatieve ontwerpprojecten die wijzen op manieren waarop het geen democratische idealen kan bereiken. Op die manier belandt participatief ontwerp in een mythisch verleden.
Ze adviseren te focussen op wat de waarden van democratie betekent in de huidige tijd. Democratische waarden zitten ingesloten in participatief ontwerp: deze behandelt vaak maatschappelijke kwesties, wordt betaald door de gemeenschap en laat burgers deelnemen, waardoor het intrinsiek democratische waarden bevestigt.
‘The first strategy we suggest focuses on what pursuing democracy might mean in a global 2019 and beyond, rather than a Scandinavia 1979 model. It appears that democracy is under strain all over the world, but also that the idea of democracy has shifted since the 1970s.’
Over opschaling spreken ze zich uit dat sommigen (wie) de kleinschaligheid van oorspronkelijk participatief ontwerp enorm waarderen en dat zo willen houden, maar de auteurs vinden dat opschaling nodig is om sociale en structurele problematiek aan te pakken, ze weten echter (nog) niet hoe dat mogelijk gemaakt kan worden.
Ze adviseren ook nieuwe designmethodes te integreren in participatief ontwerp. Een explosie aan nieuwe theorieën en methodes zoals HCI (Human Computer Interaction) en systeemontwikkeling zijn in de tussentijd onstaan. De auteurs zijn niet van mening dat HCI eerst moet stoppen, obstakels moet oplossen en pas daarna weer verder kan. (zin is niet helemaal duidelijk) Het feit dat de verschillende theorieën hiaten vertonen en ook overlappen opent eerder de onderzoeksmogelijkheden om synergiën en nuttige onderlinge spanning te onderzoeken.
Ze geven aan dat door alle ontwikkelingen in technologie, het van belang is om als ontwerpers weer een rol in democratische processen te gaan spelen. We moeten de nieuwe rol van design onderzoeken in een wereld die veranderd is.


Mijn standpunt: het feit dat ze een brede groep peers in hun reflectie meenemen, maakt het stuk gevoelsmatig al relevant, juist ook omdat ze er een democratisch proces van hebben gemaakt, wat ze ook adviseren om meer democratische waarden te onderzoeken en toe te passen. Mijn standpunt ten opzichte van de conclusies en adviezen focussen op wat de waarden van democratie/ nieuwe designmethodes te integreren in participatief ontwerp is dat het mij klinkt als relevant advies. Ik kan mezelf ook vinden in het democratische waardensysteem, waarbij je niet uit het oog moet verliezen dat de initiatiefnemers van zo’n onderzoeksproject wel degene blijft die het proces ontwerpt en samenvat.

Participatie in ‘Design things’
Auteur: Pelle Ehn, Proffessor Malmö, en research fellow TU Delft
Zijn paper gaat over het ontwerp van dingen: hij schrijft een theoretisch en conceptueel stuk over de politieke en praktische uitdagingen van participatief ontwerp. Zijn standpunt is visionair en wetenschappelijk. Hij neemt de rol op zich van veranderaar op gebied van design research methodes en schetst een beeld van een manier van werken. Daarbij beschrijft hij een tweedeling in het designproces: participatory design (designing for use before use) en meta design ‘design after design’. Ook maakt hij onderscheid tussen project time, use time en after design, en wijst designers erop dat er in die twee laatste fases er ook behoefte aan ontwerp is.
Doel: Vaktheoretische verhandeling voor academici en ingevoerde ontwerpers
Stijl: theoretische verhandeling

Ehn begint bij de idee van Bruno Latour, dat wij op de wereld een samengaan van dingen en mensen zijn. Hij refereert naar dingfilosofie’ of ‘objectgeoriënteerde politiek’. Ik twijfel over wat ik hier kan schrijven, omdat ik deze tekst moeilijk te begrijpen vindt. Wat ik eruit kan halen is dat het ding niet echt een ding is, maar een idee. In zijn context (en die van Latour) is het ding ook een plaats waar politieke beslissingen worden genomen. Hij heeft het over Participatief ontwerp (gebruikers worden betrokken in het ontwerpproces; gebruik-voor-gebruik) en Meta-ontwerp (ontwerp na ontwerp) en zegt ook: denk na over je rol als ontwerper nadat het project is afgerond. Hij heeft het over cultureel materiële design-games (ik denk dat hij designprojecten waarbij ontwerpactiviteiten worden afgestemd bedoelt) en representaties van het centrale object, oftewel boundary objects, de dingen die het proces afbakenen. Hij benoemt de beperkingen van een top-down designproces, waarbij analyse, ontwerp en constructie in een lineaire volgorde elkaar opvolgen, en doelen, tijdlijnen en deliverables hebben.
In relatie tot het ‘ding’/Latour vult hij aan: In de praktijk echter kunnen middelen om een participatief ontwerpproject te realiseren veel meer omvatten, bijvoorbeeld: prototypes, culturele sondes, schetsen, etnografieën en ander veldmateriaal, gebouwen, apparaten, projectrapporten, ‘Gebruikers’, ingenieurs, architecten, ontwerpers, onderzoekers en andere belanghebbenden, enzovoorts. Hij praat over de levenscyclus van een apparaat, de ecologie van apparaten en hoe gebruikers of belanghebbenden de apparaten waarderen en zich toe eigenen.
Als de gebruiker centraal staat, proberen contextueel en participatief ontwerp te anticiperen en te ontwerpen vóórdat een gebruiker wordt betrokken in het proces. Aan de ene kant spelen democratische waardes een rol in het gidsen van participatief ontwerp, aan de andere kant het belang stilzwijgende kennis bij deelnemers in het ontwerpproces te betrekken.
Zowel professionele ontwerpers als potentiële gebruikers worden gezien als ontwerpers, net als bij participatief ontwerp, maar ze nemen niet deel aan synchrone verbonden design-games, maar zijn gescheiden in tijd en ruimte.
Het ontwikkelen van ontwerppatronen als configuratie is een andere strategie: deze kan dienen als manier om het articuleren en verfijnen van patronen, en moet worden opgevat als een manier om opnieuw verbinding met traditionele en lokale plannen te maken, ter ondersteuning van de deelnemer aan die planning en om een toeëigening van de eigen omgeving mogelijk te maken.
Een ecologie van de dingen kan alleen maar bestaan bij de gratie van het gebruik door mensen, in tegenstelling tot de ecologie van dieren en planten, die een autonome manier van interactie hebben.
Of course, a main difference between ecologies of living organisms and ecologies of devices isthat whereas biological species interact on their own term any ecology of devices is performed by people using these devices.’
Dit artikel eindigt met enige reflecties hierover toekomstige design-games. Sociale software en Web 2.0-infrastructuren zoals YouTube, Myspace, Facebook en Flickr zijn al enkele jaren enorm succesvol geweest als platforms voor massale deelname aan het creëren en delen van populair cultureel materiaal over klein en groot, homogeen en heterogene gemeenschappen en plaatsen.
Openbare infrastructuren zoals hierboven genoemd zijn misschien ook relevanter als uitdagingen voor ontwerp en participatie zoals open applicaties, infrastructuren en communities zoals open source, Wikipedia en creative commons.

Mijn standpunt: In de gesloten tekst waarvoor je veel voorkennis nodig hebt om die te begrijpen, ervaar ik deze als erg hermetisch. De zaken die ik wel begrijp zoals het bevragen van de ecologie der dingen, doen me relevant aan voor de discussie in het vakgebied. Over de laatste alinea: ik zie net als de auteur meer heil in kennis delen dan concurreren in kennis, meer in donut economie dan kapitalisme en meer in open source dan in patenten en copyright. In deze tijd waarbij we alles op alles moeten zetten om de klimaatverandering en sociale ongelijkheid te keren, is samenwerking een betere optie dan concurrentie.

Van gebruikersgericht tot participatief ontwerp -Elizabeth B.N. Sanders
– Phd in experimental Psychology
Perspectief van de auteur: ze is een onderzoeker die veel samenwerkt met designers en vind dat deze meer methodes van onderzoekers moeten overnemen omdat de gebruikersrol verandert: het is goed om meer samen te werken en expertises uit te wisselen. Ze spreekt veel in de ‘wij’ vorm; ze zoekt duidelijk een common ground voor haar standpunten. De tekst vormt een handreiking voor toegepaste -sociale- wetenschappen en ontwerpers. Dat zie je door de praktische opzet van de tekst, met uitleg van de methode en bijhorende figuren.
Volgens Sanders wordt in het gebruikersgerichte onderzoek vooral gefocust op het te ontwerpen ding of proces, op een manier dat deze tegemoet komt aan de wensen van de gebruiker. De gebruiker is hier geen onderdeel van het ontwerpproces, maar wordt verwoord door de onderzoeker. In participatie experimenten vervaagt de rolverdeling tussen ontwerper en wetenschapper, en wordt de gebruiker juist een essentieel onderdeel van het ontwerpproces. Ervaringsontwerp is weer een nieuwe vorm: hoewel je een ervaring nooit echt kunt ontwerpen, kun je wel leren van gebruikerservaringen, om vervolgens beter te gaan ontwerpen.
Hoe kun je die ervaring benaderen? ze zegt op p2 ‘• We can listen to what people say • We can interpret what people express, and make inferences about what they think • We can watch what people do • We can observe what people use • We can uncover what people know • We can reach toward understanding what people feel • We can appreciate what people dream’.

De ‘Make Tools’ zijn vooral visuele tools, die een gemeenschappelijke grond vormen om gedachten te koppelen van mensen met verschillende achtergronden. De gereedschappen dienen als nieuwe taal in co-design. Deze tools kunnen extreem effectief zijn om toegang te krijgen tot de onuitgesproken gevoelens en emotionele toestand van gebruikers, zeker als ze in de allereerste generatieve fase van ontwerp worden gebruikt.
Als je toegang hebt tot de gevoelens en gedachtes van je gebruikers, en je als bedrijf op deze manier in sync raakt met je klanten, spreek je van ‘resonantie’ of weerklank volgens Sanders. De ontstane ideeën zijn gebaseerd op ervaring, niet object gebaseerd.
In dit collectieve ‘onstaansproces’ worden ideeën gegenereerd die relevant zijn voor de eindgebruiker, en op die manier ook wenselijk. Het helpt om naast woordelijke ook visuele geletterdheid te versterken.
Ontwerpers en sociaal wetenschappers moeten samenwerken om de gereedschappen samen te ontwikkelen.
Post-design is niet een methode, eerder een manier van denken waarbij de visuele taal ervan alle mensen in staat stellen om ideeën en gevoelens te interpreteren en te delen die anders in woorden zo moeilijk te vatten zijn.
Postdesign is een houding ten opzichte van de mensheid: de erkenning dat iedereen iets bij te dragen heeft zodra ze de middelen in handen hebben zich woordelijk of creatief te uiten. Het beste is dit te doen op de plek waar en tijdens de activiteit van werken, spelen en leven. Het is een doorgaand proces, waarbij de uitdaging ligt bij ontwerpers om de gereedschappen en infrastructuur te maken om de weerklank door middel van gebruikerservaringen mogelijk te maken.

Mijn standpunt: ik ben er zeker een voorstander van deelnemers en gebruikers als gelijken te behandelen in een ontwerpproces en mensen meer kracht te geven en autonomie in eigen denken en handelen. Naar mijn gevoel heeft onze samenleving die ongelijke verhouding tussen de haves en not haves enorm versterkt: als je over meer financiële middelen beschikt, heb je gelijk ook meer toegang tot allerlei andere dingen zoals culturele en maatschappelijke macht. Dit is totaal scheefgegroeid en de sociale ongelijkheid werkt negatieve maatschappelijke krachten in de hand.

Simon Bowen – Critical Theory and ParticipatoryDesign/kritische theorie en participatief ontwerp
De auteur is een makende onderzoeker/ design researcher die door middel van kritische artefecten aannames wil openbreken.
Standpunt: de kritiek van anderen op zijn werkwijze van repliek dienen.
Voor wie? Andere ontwerpers en onderzoekers.
Bowen onderzoekt de huidige rol van kritische theorie t.o.v. participatief ontwerp. Door middel van kritische theorie kun je het ontwerpers en gebruikers mogelijk maken om betere systemen en producten uit te vinden, die over radicaal andere rollen en eigenschappen beschikken. Door op provocatieve manier door middel van kritisch ontwerp alternatieven te bieden, kunnen er nieuwe mogelijkheden binnen de beperkingen van PD ontwikkeld worden. In dit stuk heeft hij een methode ontwikkeld gebaseerd op deze principes. Kritiek op kritische theorie, met name het elitarisme ervan, zijn ook van toepassing op kritisch ontwerp en staan ​​haaks op de democratische waarden van participatief ontwerp. ‘Participatory design (PD) [13, 18] ensures that the users of technological artefacts are involved in their design as informants or co-designers. This stems from an ethos that such people have a democratic right to be included in the design of what affects them and willbenefit as a result, and that including them in design activities results in better (more efficient, usable, profitable etc.) products and systems.’
Participatief ontwerp heeft als politieke en technische eigenschappen waarde toe te kennen aan menselijke en operationele verbeteringen van producten en productiviteit, waardoor deze tot meer gewaardeerde en tevreden gebruikers leiden.
Omdat het lastig is aan latente behoeften van gebruikers te beantwoorden, is het noodzakelijk dat participatief ontwerp nieuwe en bredere oplossingen gaat zoeken in de samenwerking tussen gebruikers en ontwerpers.
Door middel van verschillende kritische artefacten stelde hij de rol en functie van producten ter discussie (om digitale herinneringen ter discussie te stellen, ontwierp hij de aroma mouse, een computermuis die je bewaart in een lade om je sokken lekkerder te laten ruiken, die tegelijkertijd je digitale herinneringen opslaat. Je kunt die herinneringen herbeleven als je de muis weer uit je lade pakt). Het bespreken van de nieuwe mogelijkheden opende nieuwe kansen voor ontwerp omdat Bowen beter begreep wat gebruikers nodig hebben.
Kritische theorie is dan een methode om dit te beschrijven en hierop te reflecteren.
Deze reflectie (door gebruikers, ontwerpers en/of onderzoekers) staat ook centraal in Bowen’s kritische artefact-methodologie en benaderingen zoals reflecterend ontwerp en kritische technische praktijk. Kritische theorieën zijn volgens Bowen gericht op emancipatie en verlichting, en het bewust maken van representaties van verborgen dwang, waardoor men wordt bevrijd van die dwang en hen in staat stelt om te bepalen waar hun ware belangen liggen.
Anthony Dunne (mede-oprichter kunstgroep Dunne and Raby en critical designer) beweert ook dat bij het laten liggen van kritische theorie en ontwerp, je een samenleving in stand houdt van onderdrukking en passieve consumenten. De alternatieve zienswijzen van kritische theorie hebben als doel de samenleving te veranderen. Terwijl kritische theorie om zijn elitaire standpunt wordt bekritiseerd, is dat bij kritisch ontwerp die dezelfde doelen nastreeft, en het feit dat deze een ‘betere wereld’ nastreeft, is deze laatste toch ook vatbaar voor kritiek op het perspectief.
Als mensen (vertegenwoordigers) zich bewust zijn van de onderdrukking, is het doel van kritische theorie om de samenleving te helpen emanciperen en te verlichten. Als de vertegenwoordigers daar niet bewust van zijn, blijkt er uit studies waarbij hun gedrag werd geobserveerd dat er onbewuste frustraties leven en door de huidige sociale orde bepaalde behoeften niet bevredigd kunnen worden volgens Bowen.
Ideeën over ‘Het goede leven’ betekenen vaak een elitaire blik op wat goed is voor de ’massa’ en dat kritische theoretici ‘het beter weten’. De massa is zich niet bewust van de hogere idealen die ze zouden moeten nastreven. Wie heeft de autoriteit om te zeggen wat een betere wereld is, en wat de massa werkelijk wil?
Om dit probleem uit de weg te gaan gebruikt de auteur kritische artefacten om de gebruikers en ontwerpers gezamenlijk te laten bepalen wat ‘beter’ is. Kritische theorie probeert de samenleving te bevrijden van haar onbewuste beperkingen.

Mijn standpunt: het klinkt aannemelijk, door kritisch te reflecteren en niet te stoppen bij de eerste weerstand je dieper tot werkelijke gevoelens en frustraties kunt doordringen en een stem te geven.
Wat ik een beetje mis in het verhaal: wat doe je er dan vervolgens mee? Ik mis concreetheid, net als bij de aroma mouse, denk ik steeds ‘en dan’ wat gebeurt er dan, wat doe je dan om dit aan te pakken? Misschien ook omdat in de tekst een beschrijving mist wat mensen uiteindelijk nodig hadden, mis ik het concrete ‘wat hebben we hieraan’ gevoel. Ik begrijp wel dat en waarom je kritische artefacten kunt inzetten om een gesprek aan te gaan of handelen kritisch te bekijken, maar mis een gevoel van urgentie of relevantie. Ik mis hier ook een standpunt ten opzichte van de elitaire blik van kritische theorie v.s. kritisch design. Op pagina 5 zegt hij:
‘In Critical Theory and critical design practices, it is the theorist or designer who enables society to recognise
its ‘true interests’ (after Geuss)’, maar ik zie hier geen standpunt in terug.

Algehele reflectie:
Een overeenkomst tussen de eerste drie teksten is wel dat er meer gelijkheid en democratische waarden tussen makers en deelnemers in participatief ontwerp nagestreefd kunnen worden.
Pelle Ehn focust meer op het procesmatige en het hoe en waarom: zie pagina 5, 4e alinea:
‘One approach in this direction is meta-design. Here both professional designers and potential users are seen asdesigners, much as in participatory design, but they are not participating in synchronous entangled design-games, but in design-games separated in time and space.’
Hij is als enige van de vier bezig met een meer filosofische blik op het hele vakgebied.

Bannon, Bardzell en Bødker focussen zich meer op het scheppen van de juiste voorwaarden voor participatief ontwerp:
‘This is a far cry from earlier work in the field, where participatory design sought not only to incorporate users in design, but also to intervene in situations of conflict through developing more democratic processes. Conflict and power were fundamental concepts in early participatory design, but these issues are often no longer addressed. Rather, we read about how technology “empowers” individuals, ignoring the fact that this often occurs at someone else’s expense.’
Ze zeggen ook dat politiek en macht geen onderwerpen meer zijn waar ontwerpers zich op richten, maar dat het goed zou zijn dit wel weer i het proces te betrekken.

Sanders legt de focus op de samenwerking tussen onderzoekers en ontwerpers en het toegang krijgen tot mensen hun innerlijke ervaringen p2:
‘In participatory experiences, the roles of the designer and the researcher blur and the user becomes a critical component of the process. The new rules call for new tools. People want to express themselves and to participate directly and proactively in the design development process.’ & p3:
‘Each route to experience reveals a different story or picture. Listening to what people say tells us what they are able to express in words (i.e. explicit knowledge). But it only gives us what they want us to hear. Watching what people do and seeing what they use provides us with observable information (or observed experience). But knowing what people say/think, do and use (Cain 1998) is not enough (Sanders 1992).’

Bowers houdt zich meer bezig met de sociale verhoudingen in relatie tot onbewuste verlangens van deelnemers. Misschien is dit laatste ook wel te vatten onder het advies meer democratische waarden toe te laten in participatief ontwerp, maar wordt niet met zoveel woorden genoemd. Op pagina 2:
‘In PD, designers and users work together to explore a‘space of possibilities’ for products and systems based on their combined knowledge and experiences.’

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.